:: ARTIKELS ::
DVDInfo.be >> Artikel >> Column >> COLUMN #12: WAAROM DE CHARME VAN DE BIOSCOOPFILM VERDWIJNT
COLUMN #12: WAAROM DE CHARME VAN DE BIOSCOOPFILM VERDWIJNT
Type: Column - Datum: 2012-10-02 - Geplaatst door: Dieter
WAAROM DE CHARME VAN DE BIOSCOOPFILM VERDWIJNT

Film is voor mij altijd meer geweest dan naar een scherm staren: het is een beleving. Er is iets magisch aan het in het duister zitten, omringd door vrienden dan wel vreemden, en meegezogen te worden in een wereld die lijkt op de onze maar er toch radicaal van verschilt. Dat is volgens mij ook de reden waarom mensen na bijna 120 jaar nog steeds niet zonder het escapisme kunnen dat films bieden. De vraag is echter hoe lang dat nog het geval zal zijn. Want de filmindustrie doet er alles aan om alles wat ooit zo magisch was aan de cinema onder de zoden te steken.

In andere landen is de conversie nog niet volledig afgerond, maar in België zijn zo goed als alle zalen uitgerust met een digitale projector. De tijd dat je het ratelen van de pellicule nog kon horen, ligt definitief achter ons (tenzij in ambachtelijke veilige havens als de Brusselse Cinematek). Gedaan ook met de brandmerken die om de twintig minuten de overgang tussen de filmspoelen aanduiden (en je zo de noodzaak ontnamen om op je horloge te kijken als de film in kwestie het aanzien niet waard was). De kwaliteit van de projectie zou erop vooruit gegaan zijn met digitale beelden, maar je krijgt ook een haast klinische kunstvorm, waarin alle onvolkomen zijn weggewerkt. Het wit oogt onnatuurlijk wit, de scherpte is al even buitenaards.

En laat nu net dat het probleem zijn. De kracht van een film is immers dat je, in het beste geval, volledig opgaat in het verhaal en dat de zichtbare wand tussen kijker en film (het filmdoek) lijkt te verdwijnen. Dat kan alleen maar als het filmmedium onze dagelijkse realiteit ook echt weerspiegelt. Dus mét de imperfecties die onze ogen gewend zijn en die ook in de analoge filmdragers steeds aanwezig zijn geweest: grain, krassen, spoelovergangen, een niet-perfect scherpte-diepteveld en noem maar op. Het ontbreken van die imperfecties zorgt voor een muur tussen kijker en medium die nauwelijks nog te penetreren valt. De charme van de film gaat zo volledig verloren en daarmee de aantrekkingskracht die het medium uitoefent.

Het is dus ironisch dat alles wat de filmindustrie probeert om de bioscopen te promoten - en dat is nodig want het bioscoopbezoek gaat sinds het nieuwe millennium in dalende lijn - op lange termijn contraproductief is. De introductie van 3D is het beste voorbeeld. Ogenschijnlijk is dit een ideale innovatie om de wand tussen kijker en scherm voor eens en altijd neer te halen (onze omgeving is immers ook driedimensionaal) maar in de praktijk haalt het je net uit de film. Ik moet de eerste film nog tegenkomen waarin 3D een absolute meerwaarde heeft. Het verlies aan helderheid bij het opzetten van een 3D-brilletje is de zure kers op de taart.

Dat zelfs iemand als Martin Scorsese, dé voorvechter van de klassieke cinema en van de charmes van het medium, na Hugo zei dat hij quasi al zijn films in 3D zou hebben gefilmd mocht dat een optie zijn geweest, is dus verwonderlijk. Hij lijkt volledig mee te gaan in de visie van James Cameron als zou 3D de immersie van de kijker bevorderen, hoewel de tanende bezoekerscijfers van 3D-films hem daarin tegenspreken. Nog erger zal het worden wanneer ook de 24-framerate op de schop gaat met de release van de eerste Hobbit-film. Peter Jackson draaide zijn nieuwste epos immers tegen 48 frames per seconde, wat de scherpte en de helderheid moet verhogen. Hij vergeet dat het ook de onnatuurlijkheid zal verhogen: de meest gehoorde reactie na de eerste vertoning van de beelden was dat het leek op een natuurdocumentaire in HD-definitie, net dàt genre dat een effect beoogt van de buitenstaander die naar binnen kijkt, niet van de persoon die mee in de actie gedropt wordt.

Gelukkig komt er langzaam een tegenbeweging tegen de digitale revolutie binnen de filmwereld. Steven Spielberg zweert nog altijd bij monteren op de ouderwetse manier, ook al zie je daar op het witte doek (nagenoeg) niets van. Paul Thomas Anderson draaide zijn nieuwste prent The Master op 70mm-film (de eerste keer dat dit gebeurde sinds Kenneth Branaghs versie van Hamlet uit 1996). Hij staat er ook op dat de film in zoveel mogelijk Amerikaanse zalen in dit formaat vertoond wordt. Daar zal het ratelen van de projector en de aanwezigheid van brandmerkjes dus terugkeren. Maar het is tekenend dat de distributeurs moeite hebben om zalen te vinden die dergelijke projectie aankunnen. Het lijkt erop dat de analoge tegenrevolutie te vergelijken is met de herwaardering van vinyl in recfente jaren: het zal beperkt blijven tot de cinefielen, want de grote massa heeft er geen boodschap aan.

Ik pleit er niet voor dat de filmindustrie zich blijft verschansen in een hoekje waar geen ruimte is voor technische innovatie. Maar die innovatie fnuikt niet alleen de charme, maar ook de creativiteit. De komst van geluid leidde tot de snelle dood van stomme films, maar The Artist bewees vorig jaar nog dat de stomme film een verdomd sterk medium kan zijn. Ook zwart-wit is geen valabele commerciële optie meer tegenwoordig, hoewel het merendeel van de beste films aller tijden zonder kleur is gedraaid. Nu al is de keuze tussen digitaal en analoog niet meer artistiek, maar ingegeven door het kostenplaatje. Willen we dat ook de imperfecte charme van grain verloren gaat in de digitale revolutie? Die zorgt er immers vooral voor dat de exploitatiekosten dalen, maar dat lijkt omgekeerd evenredig met zowel het bioscoopbezoek als de innovatie en de kwaliteit van de films die op het witte doek te zien zijn.