Regie: Willy Lindwer
Met: Leo Blumensohn, Hans Margules, Uri (Paul) de Vries, Sonni Schey-Birnbaum, Aad van As, Bep van As, Louis de Wijze, Jetty Cantor, Hennie Birnbaum-Szaja, Johoshua Birnbaum, Hannelore Eisinger-Cahn, Trudel van Reemst-de Vries
Regisseur Willy Lindwer maakte de documentaire Kamp Van Hoop En Wanhoop in 1990 voor de TROS. Hij kon gebruik maken van uniek foto- en filmmateriaal dat vanaf 1943 door de Joodse fotograaf en filmer Rudolf Werner Breslauer werd gemaakt in opdracht van de nazi’s. Het gaat om de enige opnamen die ooit in een nazikamp zijn gedraaid. Om het materiaal van duiding te voorzien deed Lindwer destijds een beroep op overlevenden van Kamp Westerbork. Het gaat om mannen en vrouwen, joden en Nederlanders, die van zeer dichtbij bij het wel en wee in het doorgangskamp betrokken waren. Sommigen bleven na de oorlog in Nederland, anderen emigreerden naar Israël, de Verenigde Staten of Australië. Wellicht zijn de meesten ondertussen overleden. Het materiaal is nl. meer dan een kwart eeuw oud.
Tegenwoordig is Kamp Westerbork een groen weiland met prachtige oude bomen. Niets herinnert nog aan de gruwelen van bijna 80 jaar geleden. Leo Blumensohn behoorde tot de eerste groep van 22 Duitse joden die in het najaar van 1939 z’n intrek nam in het kamp. Het was geen ontspanningsoord, zegt hij daar in 1990 over, het was een bouwwerf en we hielpen bij de bouw van de houten barakken. Het kamp lag heel afgelegen en de weg naar Hooghalen was slecht. Om de bouw van het kamp te financieren werd een beroep gedaan op gewone Nederlanders, maar uiteindelijk zouden de Nederlandse joden voor de kosten opdraaien. Hans Margules noemt Kamp Westerborg een woestijn in niemandsland. Hij ging er aan de slag als schilder en later – nadat de Duitsers het kamp hadden overgenomen - als medewerker van de OD, de dienst die instond voor het begeleiden van joden naar de treinen. Ik kan me voorstellen dat de Nederlandse joden die op transport werden gesteld ons met een scheef oog bekeken, zegt hij over die tijd, maar wij hadden geen keuze, de taak was ons opgelegd.
Het kamp werd georganiseerd als een kleine stad. Er was een houtzagerij, een smidse, een boerderij voor de bevoorrading, een tandarts en een ziekenhuis waar joden tewerk werden gesteld. De gezinnen woonden samen. Na verloop van tijd kwam er een schooltje voor kinderen tot 15 jaar. Leo Blumensohn, voormalig jeugdleider, trok zich het lot van de kinderen aan en organiseerde activiteiten om ze bezig te houden. De levensomstandigheden in het kamp waren over het algemeen redelijk, al meent Leo Blumensohn dat de situatie heel erg verslechterde na de intocht van de nazi’s. Het kamp was niet berekend op vele duizenden bewoners, zegt hij, de organisatie liep vast, de keuken kon niet volgen, men had er soms honger. In de winteravonden kropen de mensen samen rond de kachel in hun barak.
Voor de Duitsers was er elke avond ontspanning: er werden zang-, cabaret- en revueavonden georganiseerd. De meeste artiesten waren joden. Bep van As – zij en haar man waren niet-joodse Nederlanders die instonden voor de goederendistributie in het kamp – herinnert zich de eerst voorstelling nog. Het was prachtig, zegt ze, achteraf heb ik uitbundig geapplaudisseerd. Ze kreeg meteen een verbod om nog aanwezig te zijn, want voor joden werd niet geklapt. De joodse violiste, zangers en actrice Jetty Cantor herinnert zich dat SS-commandant Albert Konrad Gemmeker zich amuseerde tijdens de shows. Hij lachte vaak, zegt ze, maar klappen deed hij uiteraard nooit. Dat was verboden. De kwaliteit van de dagelijkse spektakels was hoog. Het halve Concertgebouw speelde er, zegt Cantor, allemaal joden…
Wie werk had of wie in de revues optrad kon hopen op een langer verblijf in Kamp Westerbork. We wisten niet wat er met de afgevoerde mensen in het oosten gebeurde, zegt Trudel van Reemst- de Vries, maar we hoorden ook nooit nog iets van hen. Maar uiteindelijk zouden de meesten toch met de laatste treinen naar Auschwitz vertrekken. Sommigen hadden geluk en overleefden de laatste barre weken en maanden in het oosten.
Soms was de houding van de SS’ers onvoorstelbaar en onbegrijpelijk. Trudel van Reemst-de Vries was werkzaam als verpleegster in het Westerbork-ziekenhuis. Er stierven mensen, maar er werden ook mensen geboren, zegt ze. Ze herinnert zich dat er ooit een vrouw beviel nadat ze 12 uur in weer en wind op de appelplaats had gestaan. De baby werd te vroeg geboren, na zes maanden. Hij was klein en woog nauwelijks een paar pond. Kampcommandant Gemmeker liet speciaal een couveuse naar Westerbork brengen, zegt ze, en hij liet een joodse kinderspecialist uit Amsterdam komen om zich over de baby te ontfermen en een aangepast dieet voor te schrijven. Het jongetje overleefde en nam in gewicht toe. Toen het zes pond woog, werd het op transport gesteld… en volgens Louis de Wijze hanteerde men dezelfde methode voor de zieke volwassenen: er werkten gespecialiseerde artsen in het ziekenhuis, zegt hij, en die lapten de zieken weer op, zorgden ervoor dat ze aansterkten. De dag nadat ze het ziekenhuis verlieten, werden ze aan de lijst toegevoegd van het volgende transport. Het paste allemaal in de strategie van de Duitsers om de buitenwereld zand in de ogen te strooien…