Regie: Carl Theodor Dreyer
Met: Maria Falconetti, Eugene Silvain, André Berley, Maurice Schutz, Antonin Artaud, Michel Simon, Jean d’Yd, Louis ravet, Armand Lurville
Dreyers film begint op het moment dat Jeanne D’Arc voor het eerst met haar inquisiteurs en rechters geconfronteerd wordt. Wie ze was en onder welke voorwendselen ze gearresteerd is, Dreyer laat het allemaal weg. Jeanne D’Arc was nog geen decennium eerder, nl. in 1920, heilig verklaard en dus kon de regisseur er met een gerust hart van uitgaan dat iedereen bekend was met haar levensverhaal. Het valt op dat deze stille film verrassend veel dialoogscènes bevat – die maar met mondjesmaat zijn samengevat op de zwarte tussentitels. Dreyer zou aanvankelijk een geluidsfilm maken, doch wegens beperkte financiële middelen, maar vooral wegens slechte studiofaciliteiten, zat er uiteindelijk niets anders op dan het geluid weg te laten, waardoor La Passion De Jeanne D’Arc er vormelijk uitziet als een geluidsfilm, maar dat uiteindelijk niet is. In de zalen werd La Passion De Jeanne D’Arc uiteindelijk op de ouderwetse manier - met een liveorkest – uitgevoerd.
Via een gezicht kijkt men in de ziel, was één van de Dreyers geliefde uitspraken en dus koos hij ervoor om zoveel mogelijk close-ups in z’n film te stoppen, niet alleen van Jeanne D’Arc, maar ook van haar ondervragers en rechters, van haar bewakers in de gevangenis en van de volksmassa die zich tijdens de jaarlijkse marktdag rond de brandstapel verzamelt voor het spannendste evenement van het jaar. Ruimere opnamen zijn weinig gedetailleerd: de achtergrond is meestal wit en ramen worden gesuggereerd met lichtvlekken, het meubilair is schaars, de aankleding van de personages sober en eenvoudig.
Al meteen na de release in 1928 zorgde de film voor controverse in Frankrijk. Het kwam tot een rechtszaak en het origineel werd gecensureerd. Het ging nadien verloren tijdens een brand. Met gekopieerd materiaal monteerde Dreyer een nieuwe versie, maar ook die verdween tijdens een brand. Er bleven alleen een paar twijfelachtige kopieën over, tot men in 1981 in het archief van een psychiatrische instelling in Oslo een vergeten, maar niet gecensureerde kopie terugvond van het eerste origineel. Daarmee is deze nieuwe versie samengesteld, die wellicht zo goed als identiek is aan die van Dreyer uit 1928.
Ondanks z’n ouderdom, krijgt de film van Dreyer een vlotte voortgang. Aan details in de procedure, de afstand tussen figuren en het tijdsverloop wordt nauwelijks aandacht besteed, de rechtsgang wordt niet nodeloos gerekt en van herhalingen in de ondervragingen is geen sprake. Z’n camera kiest een laag standpunt voor de inquisiteurs en de rechters en later voor de beulen en de joelende volksmassa, actrice Maria Faconetti wordt altijd vanuit een veel hoger standpunt gefilmd waardoor ze fragieler en breekbaarder lijkt dan de brutale Boschiaanse bekken die het scherm zo goed al helemaal vullen. Inquisiteurs en rechters worden nauwelijks gekarakteriseerd. Ze trekken allemaal dezelfde boze of sadistische gezichten en dus zijn ze het hoofdpersonage vijandig gezind. Meer hoeft de kijker niet te weten en meer heeft Dreyer voor de nevencast niet in petto, want wat hem interesseert is uitsluitend wat z’n hoofdpersonage op het witte doek te voorschijn tovert: de emotie van een jonge vrouw die gelooft dat God haar met de opdracht heeft belast om Frankrijk te bevrijden en de Engelsen uit haar vaderland te verdrijven. Noem Falconneti’s acteerprestatie naar de normen van onze tijd pathetisch, ouderwets en overdreven emotioneel, maar ontken niet dat ze je tegelijk overdondert en dat ze het personage Jeanne D’Arc tot in de allerlaatste minuut geloofwaardig neerzet. Haar performance wordt weleens de beste uit de filmgeschiedenis genoemd en hoewel dat wellicht overdreven is, blijft het een indrukwekkend hoe ze alleen met gelaatsexpressies Jeanne D’Arcs dilemma en lijden zichtbaar en tastbaar maakt. Maria Falconetti trad nadien nooit meer in een langspeelfilm op. Ze keerde terug naar het theater, trad o.a. voor de Comédie Française op, vluchtte tijdens de Tweede Wereldoorlog naar Zwitserland en vandaar naar Argentinië. In 1946 pleegde ze zelfmoord in Brazilië.