GRANDE ILLUSION, LA
Bespreking door: Dieter - Geplaatst op: 2008-01-03
FILM
Bijna exact vijftig jaar geleden, tijdens de wereldtentoonstelling in Brussel, vergaderden filmkenners van over de hele wereld in onze hoofdstad met het oog op het samenstellen van een lijst van de beste producties uit de voorafgaande halve eeuw. Het comité zette uiteindelijk twaalf titels op de shortlist, die een mix was van genres, nationaliteiten en sociale dan wel esthetische relevantie. Het dozijn bevatte prenten van Chaplin, Eisenstein en Dreyer, en natuurlijk ook van de persoon die wel eens de grootste Franse cineast aller tijden wordt genoemd: Jean Renoir. Vreemd genoeg was het echter niet diens
Règle du Jeu uit 1939 dat vernoemd werd, maar het werkstuk dat hij twee jaar eerder had afgeleverd, met universeel kritisch en commercieel succes. Een film die putte uit Renoirs eigen memoires, aangedikt met anekdotes van krijgsgevangenen (prisoners of war oftewel POW’s) en doorweven met sociaal-kritische klassenthematiek:
La Grande Illusion.
De film heeft veel weg van de talloze, typische POW-films over de Tweede Wereldoorlog, met dit verschil dat de eerste wereldbrand hier het decor is. De Franse aristocraat Boieldieu en zijn co-piloot Maréchal worden door Duitsers uit de lucht geschoten en belanden zo in een vijandelijk krijgsgevangenenkamp. Maar, zoals een van de personages zegt, net zoals een bakker brood bakt, zal een krijgsgevangene trachten te ontsnappen. En dus helpen Boieldieu en Maréchal vrolijk mee met het uitgraven van een tunnel naar de vrijheid. De dag voordat ze die zullen gebruiken, worden ze echter overgeplaatst naar een ander kamp. En dan naar nog een ander. En nog een. Tot ze in de sterkst beveiligde burcht van allemaal belanden: Wintersborn, dat geregeerd wordt door de Duitse toppiloot Von Rauffenstein. Hier dreigen de gevangen officieren een voor een te kraken onder de ijzeren discipline. En komen ook interne strubbelingen naar boven wanneer blijkt dat aristocraat Boeildieu meer overeenkomsten heeft met zijn Duitse collega Von Rauffenstein dan met zijn eigen manschappen van eenvoudige afkomst.
Jean Renoir construeert samen met zijn co-scenarist Charles Spaak – broer van wellicht de grootste Belgische politicus Paul-Henri Spaak – een verhaal in drie distinctief afgelijnde delen. Het eerste segment heeft krijgsgevangenenkamp nummer 17 als setting en focust op de vriendschap tussen de Franse soldaten die het gevolg is van een gezamenlijke wil om uit te breken. Gevangenen hebben het hier ogenschijnlijk beter dan hun bewakers, aangezien zij pakketjes van het thuisfront met lekker eten mogen ontvangen, terwijl de Duitsers het met oneetbare legerkost moeten stellen. Deel twee vindt plaats in Wintersborn, een heel wat minder aangename omgeving, waar het eeuwenoude contrast tussen de hogere en de lagere klasse naar voren treedt en de vrolijke spirit van de eerste veertig minuten plaats ruimt voor een intellectuele oefening in sociale analyse. Het slotsegment heeft dan weer oog voor de hoop die twee naties in oorlog bindt wanneer een Fransman en een Duitse boerin verliefd kunnen worden op elkaar zonder zelfs maar elkaars taal te spreken.
Het eerste segment is zonder twijfel het meest geslaagde van
La Grande Illusion. De karakters worden allemaal treffend neergezet door de acteurs, humor speelt een belangrijke rol in het vermenselijken van zowel situatie als personages en het thema van vriendschap en eer komt goed uit de verf, vooral in een climax waarin de Marseillaise uit volle borst door de krijgsgevangenen wordt meegebruld. Die eerste drie kwartier hebben bovendien een belangrijke voorbeeldfunctie vervuld voor latere filmische POW-triomfen als
Stalag 17 en
The Great Escape, waarvoor Renoir en Spaak uiteraard lof verdienen. Na de overplaatsing naar Wintersborn neemt de plot echter een draai naar het sérieux, verandert het ensemble in een kwartet van twee duo’s (aristocraten tegenover de gewone man) en komt de kritische agenda van de regisseur overduidelijk aan de oppervlakte. Toon en tempo kennen een bruuske verandering die wellicht niet elke kijker even goed zal kunnen verteren. De overgang naar het laatste segment injecteert een vleugje romantiek in
La Grande Illusion en levert niet de meest memorabele scènes op, maar wel degene die de hartsnaren het meest beroeren. De laatste sequenties zijn zelfs doordrongen van weemoed, hoewel hun functie interpreteerbaar is naarmate men meer cynicus dan wel romanticus is.
Met die opdeling in drie thematisch gelinkte, door dezelfde personages bevolkte maar substantieel verschillende parten doet zet Jean Renoir de traditie voort van zijn vader, de impressionistische schilder Auguste Renoir. Ja, de filmmaker biedt op het eerste zicht een realistische visie op de Eerste Wereldoorlog – hij was zelf een piloot in 14-18 en putte dus uit eigen ervaring – maar achter de beelden gaat een grote symboliek schuil. De drie segmenten kan men interpreteren als respectievelijk de ziel, de hersenen en het hart. Drie verschillende indrukken over de oorlog, drie ‘impressies’ van het conflict, die elkaar niet per se tegenspreken, maar in elkaar overvloeien en worstelen om de bovenhand. Dat maakt van
La Grande Illusion niet enkel een speelfilm maar ook een ethische, esthetische en intellectuele balanceeract op de slappe koord. Fascinerend is de aanpak van de cineast vast en zeker, en de thema’s die hij aansnijdt – klassenstrijd, ijdele hoop, zelfopoffering, individu versus massa – verdienen grondige discussie, maar de narratieve en emotionele kracht van de prent komt deze strategie niet altijd ten goede. Zo blijft de impact van de oorlog zelf grotendeels een onbeschreven blad in Renoirs handen.
Binnenkort zal, ter gelegenheid van het gouden jubileum van Expo 58, een nieuwe poll gehouden worden over de meest verdienstelijke films die de zevende kunst heeft voortgebracht. Dat
La Grande Illusion niet tot het dozijn toppers zal behoren staat nu reeds vast aangezien de prent de longlist van 58 films niet haalde. Zeventig jaar na de release heeft
La Grande Illusion inderdaad wat aan kracht ingeboet. Andere, latere films buiten de oorlogsthematiek beter uit en stellen dezelfde morele en sociale vragen op een meer entertainende, artistiek bevredigendere manier. Renoirs stijl, met vreemde, bruuske overgangen tussen scènes, is eveneens gedateerd en het acteren van een deel van de cast neigt naar het stereotiepe en het theatrale. Is
La Grande Illusion het bekijken nog waard? Beslist! De coda draagt zelfs een verrassend integere emotionele respons uit en verbloemt deels dat al wat voorafging te veel een intellectuele vingeroefening was en te weinig een fantastische film.
BEELD EN GELUID
Er rekening mee houdend dat het bronmateriaal meer dan zeventig jaar oud is, kan je niet anders dan de beeldkwaliteit als zeer degelijk beoordelen. Grain blijft uiteraard een bekommernis, maar dat draagt eerder bij tot de charme van de film dan tot ergernis. De scherpte houdt een constant niveau aan, terwijl het contrast en de zwartlevels eveneens solide zijn. Het geluid is er iets minder goed aan toe. Achtergrondruis is vaak een storende factor, en de dialogen klinken hol en weinig dynamisch. Je moet de Franse taal al goed machtig zijn om te verstaan wat de protagonisten zeggen. Niettemin is dit over het algemeen een gedegen transfer.
EXTRA’S
Deze special edition zit niet tsjokvol extra’s maar schotelt toch genoeg intrigerende bonussen voor om zelfs niet onder te doen voor de befaamde Criteriondisk met rugnummer 1. De prent is voorzien van een
Video-Introductie (22 min.) door filmcritica en –historica Ginette Vincendeau waarin tal van interessante weetjes over de prent en zijn tumultueuze geschiedenis naar voren komen. Ook de regisseur draagt zijn steentje bij in een eigen
Inleiding ter gelegenheid van een re-release van de film na de Tweede Wereldoorlog. Eveneens aanwezig is een
Trailer (4 min.) die naar goede vooroorlogse gewoonte veel te veel fragmenten weggeeft. Maar de kers op de taart zijn twee kort films die Jean Renoir in de jaren twintig draaide.
La Petite Marchande d’Allumettes (32 min.) volgt een kwartier lang het sprookje van Andersen getrouw, om in het tweede kwartier over te gaan in een symbolistische droomsequentie. De prent uit 1928 is voorzien van een nieuwe muziektrack waarop harmonica en trekzak de boventoon voeren. Compleet geluidloos is de korte film die Renoir een jaar eerder maakte,
Sur Un Air De Charleston (22 min.), een bizar, soms xenofoob experiment dat het midden houdt tussen Méliès en Buñuel. De staat van de kortfilms is helaas niet al te best.
CONCLUSIE
La Grande Illusion heeft als anti-oorlogspamflet aan kracht ingeboet de voorbije zeventig jaar en vertoont bovendien wat ruwe kantjes in de montage. Sommige kijkers zullen ook de wat intellectualistische toon en de opdeling in segmenten minder goed verteren, maar alleen al als lichtend voorbeeld voor latere films over krijgsgevangenen verdient
La Grande Illusion respect. Beeld en geluid zijn degelijk voor een film van deze ouderdom en ook de bonussectie mag er zijn.