Regie: Charles Matton
Met: Klaus Maria Brandauer, Romane Bohringer, Jean Rochefort, Johanna ter Steege, Jean-Philippe Écoffey, Caroline van Houten, Franck de la Personne, Jacques Spiesser, Nicolas Palliser, François Delaive
Na de verkoop van z’n inboedel én uiteindelijk ook z’n woning waarvan hij de hypotheek niet meer kon afbetalen, zag Rembrandt zich verplicht om met z’n maîtresse Hendrikje Stoffels, z’n minderjarige zoon Titus en diens veel jongere halfzusje Cornelia naar een slonzige buitenwijk te verhuizen, verguisd, uitgespuwd en verbannen. Volgens z’n tegenstanders had hij het allemaal aan zichzelf te danken als gevolg van zijn roekeloze levensstijl en het feit dat hij z’n hele leven lang boven z’n stand leefde. Toegegeven, hij had het niet gemakkelijk gehad: z’n eerste drie kinderen stierven kort na de geboorte, z’n vrouw Saskia overleed na de geboorte van Titus aan een longontsteking, z’n relatie met Geertje Dircx eindigde in een juridische procedure, zogenaamd wegens het niet nakomen van een huwelijksbelofte – hij slaagde erin om haar op te laten sluiten in een Spinhuis in Gouda en betaalde tot aan haar dood de afgedwongen alimentatie – en z’n maîtresse Hendrikje Stoffels werd het slachtoffer van de pest. Bovendien was Rembrandt op zakelijk vlak een moeilijk man, want z’n relatie met kunsthandelaar Hendrick Uylenburgh, de man die z’n best deed op klanten voor hem te werven en z’n doeken aan de man te brengen, was alles behalve goed en z’n beschermheer Jan Six voelde zich voortdurend tekort gedaan als gevolg van de nukken van de schilder. Toen hij diens steun uiteindelijk definitief verloor – Six ging in op het aanbod van regent Tulp (zeg maar de burgemeester van Amsterdam) om met diens dochter trouwen, maar die stelde een voorwaarde: Six moest breken met de vijanden van de Tulps, en uiteraard behoorde Rembrandt daartoe, want hij leidde een leven waarvan de regent alleen maar kon gruwen. Die had er overigens ook al voor gezorgd dat Rembrandt aan de zijlijn bleef toen na de brand in het stadhuis, de opdracht voor de decoratie van het gloednieuwe gebouw naar z’n leerling Govaert Flinck ging. Flinck overschatte de omvang van de opdracht en zou uiteindelijk een deel ervan aan Rembrandt uitbesteden zonder dat die daarvoor de eer opstreek, wat de schilder nog meer vervreemde van het stadsbestuur en de plaatselijke burgerij.
Rembrandt is een Frans/Duits/Nederlandse productie, maar het is even wennen aan het feit dat alle partijen Frans spreken. Voor de rest is er niets mis met deze film, want regisseur Charles Motton heeft een uitstekende cast ter beschikking gekregen met een uitstekende Klaus Maria Brandauer in de hoofdrol. Ook visueel is er sprake van een eersteklasaanpak, want de regisseur wikkelt z’n scènes in het donkere palet van Rembrandts Nachtwacht en kiest voor de binnenhuisscènes een production design dat lijkt gestolen uit de schilderijen van Johannes Vermeer: de typische schuine lichtinval, het geruite plavuizenpatroon en de streng calvinistische inrichting van huizen en kamers. En omdat het persoonlijke drama van Rembrandt van Rijn centraal staat en niet z’n wereldberoemde schilderijen, richt de regisseur z’n camera maar heel sporadisch op meesterwerken zoals de Nachtwacht (er wordt ons niet meer dan een korte blik gegund over de schouder van de schilder) of de Anatomische Les van Dr. Nicolaes Tulp (op de schildersezel van Rembrandt tijdens de afwerking van het doek) en veel meer op minder bekende genrestukken en zelfportretten op doek en papier.
Rembrandt is niet meteen het zegebulletin dat je zou verwachten over een van de grootste genieën uit de West-Europese schilderkunst. In zijn tijd genoot Rembrandt van Rijn niet de faam die hij in de eeuwen nadien verwierf en dat toont regisseur Charles Matton ook in de vele fragmenten waarin de camera gericht wordt op de rijke heren en dames van de Amsterdamse elite die nauwelijks een goed woord over hebben voor Rembrandts persoon (“boertig”, “ongemanierd”), maar in vele gevallen ook niet voor z’n schilderkunst (“hij gebruikt te veel verf”, “z’n portreten lijken niet op de mensen in kwestie”) en het wordt duidelijk dat minstens een aantal onder hen – waaronder regent Nicolaes Tulp – er alles aan doen om de ondergang van de schilder te bewerkstelligen door andere af te raden om doeken van hem te kopen of zich door hem te laten schilderen, of door te voorkomen dat hij voor openbare aanbestedingen in aanmerking komt (de decoratie van het nieuwe stadhuis, nu: Paleis op de Dam).
In de bijrollen ziet u een verdienstelijke Jean Rochefort als regent Nicolaes Tulp, Jean-Philippe Écoffey als Jan Six, Caroline van Houten als de teleurgestelde en later wraakzuchtige Geert Dirck, Franck de la Personne als de vaak wanhopige kunsthandelaar Hendrick Uylenburgh en Jacques Spiesser als de gerespecteerde dichter en auteur Joost van den Vondel, die eveneens z’n bezittingen moest verkopen om z’n schulden én die van z’n zoon te betalen. Hij bleef straatarm achter, maar de gemeente Amsterdam stelde hem in 1658 tegen een hoog salaris aan als boekhouder bij de Stadsbank van Lening, waardoor het lot van Rembrandt van Rijn hem bespaard werd.