Regie: Vincent Perez
Met: Brendan Gleeson, Emma Thompson, Daniel Bruhl, Mikael Presbrandt, Katharina Schüttler, Luis Hofmann, Godehard Giese, Jacob Matschenz
Diezelfde avond schrijft Otto Quangel z’n eerste briefkaart waarin hij vertelt dat hij zijn zoon kwijt is en dat nog vele medeburgers hun zonen zullen verliezen als aan de waanzin van de oorlog geen einde wordt gemaakt. Wat je doet is gevaarlijk, waarschuwt z’n vrouw Anna, het kan je je kop kosten, maar voor Otto Quangel is het een manier om het verlies en het verdriet te verwerken. Hij laat de kaart achter op de trappen van een groot wooncomplex in de hoop dat iemand ze zal vinden en lezen en ze misschien aan z’n buren of kennissen zal geven. Alle beetjes helpen, en dus schrijft hij de dag nadien opnieuw een kaart waarin hij fulmineert tegen de politiek van Adolf Hitler. Anna vergezelt hem om de kaart te posten. Nu zijn we helemaal alleen, zegt hij achteraf, want ze kunnen het aan niemand vertellen, want niemand is te betrouwen.
285 briefkaarten schrijft Otto Quangel in de loop van de komende maanden en jaren, en hij brengt ze allemaal samen met Anna ter bestemming. Zou iemand ze lezen?, vraagt hij zich af, en wat gebeurt er dan mee? Volgens Anna zullen de mensen de briefkaarten beslist lezen. Misschien geven zij ze door, zegt ze, misschien gooien zij ze weg, maar misschien brengen zij ze naar de politie en dan gaat die beslist op zoek naar jou. Het zijn profetische woorden, want de briefkaarten worden inderdaad gelezen, en via partijleden belanden ze op het bureau van Gestapo-inspecteur Escherich die een onderzoek start en via de informatie over de vindplaats van de briefkaarten een profiel probeert te maken van de auteur. De kans dat Otto Quangel hem ontsnapt is uiteraard klein in een perfect georganiseerde fascistische staat zoals nazi-Duitsland. Maar hoe reageert Escherich op de briefkaarten, want hij heeft ze op 18 stuks na allemaal gelezen?
Het is een cliché dat alle Duitsers fout waren tijdens het naziregime. Uiteraard vertrok er een hele grote groep tegenstanders richting Amerika op het moment dat Hitler aan de macht kwam in 1933, maar tussen diegenen die bleven – meestal omdat ze niet over de mogelijkheden beschikten om te vertrekken of omdat ze de politieke evolutie niet goed hadden ingeschat – zaten heel veel mensen die het niet met de gang van zaken eens waren of die – zoals in het geval van Otto Quangel – in een later stadium het regime de rug toekeerden. Maar dat betekende niet dat men actief in het verzet ging zoals bv. de Edelweisspiraten in Keulen (Edelweiss Piraten, 2004) of zoals Hans en Sophie Scholl (Sophie Scholl - Die Letzten Tage, 2005) in München, want met verraders had het fascistische regime geen medelijden. In tegenstelling tot de Piraten en de Scholls was Otto Quangel niét politiek gemotiveerd om zich tegen de nazis te verzetten. Hij had Hitlers praatjes geloofd over een onoverwinnelijke en triomferende Wehrmacht, en moest uiteindelijk vaststellen dat jonge Duitsers werden opgeofferd voor de waanzinnige machtshonger van één man die tot elke prijs z’n doel wilde bereiken. Het schrijven van de briefkaarten werkte als een soort loutering, en gezien het om z’n enige zoon ging, maakte het hem ook niet zo veel uit of hij al dan niet werd opgepakt. De dood van Hans nam schijnbaar zijn levenslust weg, zijn doel in het leven, en dat gold ook voor Anna, voor wie Otto en Hans de enige doelen in het leven waren. Vandaar de vastberadenheid, weliswaar gekoppeld aan voorzichtigheid, maar in het besef dat het elk moment fout kon gaan, want het regime had overal spionnen en partijleden die elke onregelmatigheid meteen aan de Gestapo meldden. Otto weet een paar keer aan een controle te ontsnappen, zelfs aan een tramcontrole – Escherich is tot de conclusie gekomen dat hij zich elke keer via dezelfde drie tramlijnen verplaatst en dus laat hij die uitkammen – en één keer wordt hij bijna door een partijlid betrapt tijdens het plaatsen van een briefkaart (wat een vrij ruwe robotfoto oplevert). Otto weet niet wat er met de briefkaarten gebeurt, hij beseft wel dat het net zich langzaam sluit en hij is dus mentaal voorbereid op het allerergste.
Brendan Gleeson kruipt in de huid van Otto Quangel, een eerder rustige rol, want de Berlijner heeft al flink wat jaartjes in de benen en bovendien is hij een man van weinig woorden. Maar Gleeson slaagt er wel in om Otto’s vastberadenheid zichtbaar te maken en zijn aanleg om in alle situaties z’n koelbloedigheid te bewaren, zelfs op het moment dat hij Escherich in de ogen moet kijken. Op dat moment laat Gleeson z’n personage boven zichzelf uitgroeien, want Otto was al vrij, nu is hij ook niet meer bang. Een vergelijkbaar traject legt Anna Quangel af. We leren haar kennen als een bezorgde en bange echtgenote, op een perfecte manier gestalte gegeven door Emma Thompson, die van Anna een echte Duitse mama maakt, die instort als ze het bericht leest dat haar zoon is overleden. Ze is ook bang als Otto z’n eerste briefkaarten schrijft, maar zeer gauw ziet ze de mogelijkheden die ze bieden, nl. dat andere moeders kunnen worden gewaarschuwd tegen de waanzinnige oorlog van de Führer. Anna Quangel is een personage van vlees en bloed en dat schrijven we helemaal op het conto van Emma Thompson.