FLAMENCO FLAMENCO
Bespreking door: William - Geplaatst op: 2011-12-04
DOCUMENTAIRE
In
Flamenco Flamenco trakteert de Spaanse regisseur Carlos Sauro het publiek op één van z’n lievelingsonderwerpen, nl. de muziek van de Spaanse gitanos of zigeuners, een thema dat vaker terugkomt in zijn lange oeuvre van
Boda De Sangre (1981) tot
Flamenco (1995) en
El Séptimo Día (2004), waarin een bloedwraak op het Spaanse platteland centraal staat.
Flamenco Flamenco is geen film (er is geen sprake van dramatische actie), noch een documentaire (vastleggen van feiten en meningen), maar een round-up of overzicht van de stand van zaken in het genre anno 2010. Voorliefhebbers van flamencomuziek (dans, copla en gitaarspel) is deze uitgave dan ook onmisbaar, want tal van grote namen uit de hedendaagse scène komen aan bod.
Uiteraard mag de grootste levende flamencogitarist Paco de Lucía (Entre Dos Aguas, Polydor 1986) niet ontbreken en die krijgt u dan ook te zien, naast grote namen als Estrella Morente (Mi Cante Y Un Poema, Virgin 2001), dochter van de in december 2010 overleden grootmeester Enrique Morente, die na een aarzelende start nu toch haar eigen stem gevonden heeft en in de voetsporen van haar vader treedt; de in Barcelona geboren Miguel Poveda (Suena Flamenco, Harmonia Mundi 1998) is zowat de toekomst van de klassieke flamenco en Carlos Saura laat hem dan ook twee keer aan het woord in een Copla por Bulería en later in een Canción de Cuna waarbij Eva la Yerbabuena in de pletsende regen voor de bijhorende danspassen mag zorgen. José Mercé (Aire, Virgin 2000), achterkleinzoon van de 19de eeuwse seguiriyagrootmeester Francisco Valencia en neef van de al even bekende Manuel Soto Sordero, de zgn. patriarch van de flamenco uit Jerez, heeft het coplagenre voorzichtig verruimd met invloeden uit pop en rock, maar de flamencotempo’s en het typische flamencoritme nooit opgegeven. Niña Pastori (María, BMG 2002) was al op zesjarige leeftijd actief in de tablaos van Cádiz waar ze het publiek overtuigde van haar natuurtalent. Ze werd later door de grote Camarón de la Isla ontdekt en in Madrid geïntroduceerd. Wondermooi is de Saeta van de ondertussen 76-jarige María Bala, zo wat de laatste vertegenwoordiger van de oude cante jondo, sinds Fernanda en Bernarda de Utrera resp. in 2006 en 2009 overleden.
In het dansgenre is het vooral Eva la Yerbabuena die de aandacht trekt met een stijl die het midden houdt tussen de klassieke flamencodans en een hedendaagse variant waarin de geest en de erfenis uit het verleden gerespecteerd worden. Ze werd in Frankfurt geboren, kreeg vanaf haar twaalfde een dansopleiding in Granada en won in 2001 de prestigieuze Premio Nacional de Danza, waardoor ze onder de radar kwam van de Duitse danspedagoge Pina Bausch en de Russische danser en choreograaf Mikhail Baryshnikov met wie ze samenwerkte in Duitsland en Amerika. Rocío Molina en Sara Baras zijn moderne danseressen met een hoge mate van professionalisme die de traditionele flamencodans gestroomlijnd en gestileerd hebben naar West-Europese voorbeelden en daarvoor een deel van de historische erfenis opgeofferd hebben. Juan Montoya, alias Farruquito, daarentegen kreeg een opleiding aan de dansschool van z’n grootvader waar de flamenco puro centraal stond. In z’n dansspel is de eenvoud van de oude flamencovormen nog goed herkenbaar, in tegenstelling tot Israel Galván, winnaar van talloze prestigieuze prijzen, die een zeer moderne en sterk geëvolueerde pantomine ten beste geeft die heel wat elementen uit het klassiek ballet bevat en eerder als Nuevo Flamenco moet worden gecatalogeerd.
José Miguel Carmona komt uit een familie van flamencogitaristen en behoort tot de hedendaagse top in het genre. Hij is de zoon van Pepe Habichuela en was lid van de flamencogroep Ketama (1985-2004) die het genre verruimde met blues, rock en Zuid-Amerikaanse invloeden en die pionierswerk verrichte op het vlak van de zgn. Nuevo Flamenco (Y Es Ke Me Han Kambiado Los Tiempos, Universal 1990). Manolo Sanlúcar van zijn kant is de klassieke stijl trouw gebleven en alhoewel ook hij naar nieuwe expressiemogelijkheden zoekt, heeft hij nooit de behoefte gevoeld om vreemde invloeden toe te laten. De in Almería geboren Tomatito ten slotte is een oude rat in het vak en een veelzijdig gitarist. Hij speelde als beginneling bij Paco de Lucía en was 18 jaar lang de vaste flamencogitarist van Camarón de la Isla tot diens dood in 1992.
Carlos Saura heeft voor de registratie van z’n film gekozen voor een toneelachtige opstelling met kleurrijke achtergronden waarin het felle geel en rood van het zonlicht contrasteert met het donkerblauw van de hemel en een melkkleurige sikkelmaan. Andere keren vertrekt hij van een oud flamencotableau met dansers en zangers om de overgang te maken naar de artiesten van vandaag. Zangers en gitaarvirtuozen ziet u meestal in zwarte outfit, de danseressen tooien zich met felle kleuren van groen en rood en voeren in de meeste gevallen erg gestileerde bewegingen uit die nog maar weinig van doen hebben met de flamencodans van een eeuw geleden. Dat wordt duidelijk op het einde van de film als Carlos Saura een scène creëert die herinneringen oproept aan de openluchtspektakels van lang geleden toen de gitanos in de koele avondlucht en na het harde werk op het land samen musiceerden, zongen en dansten. In de stemming gebracht door het opzwepende tempo van de muziek en de klaaglijke stemmen, treden de oudere vrouwen naar voren en geven een dansje ten beste. De eenvoud van hun bewegingen staat in schril contrast met de haast Michael Jackson-achtige choreografie van bijv. de jonge La Carpeta. Uit haar dansperformance is haast alle allusie op liefde en dood, zonde en straf verdwenen, maar flamencodans heeft zich dan ook het meest aangepast aan de smaak van het internationale publiek en de evolutie in het westerse dansgenre.
Grote namen die in Saura’s overzicht ontbreken zijn o.a. Carmen Linares (La Luna En El Río, Auvidis 1991), Juan Peña El Lebrijano (Casablanca, EMI 1998), Chiquetete (Aprende A Soñar, Polygram 1987) en El Pele (Poeta de Esquinas Blandas, Pasion Discos 1990) en van de jongere generatie Potito (Andando Por Los Caminos, CBS 1990) en La Nitra (Embrujo, Discos Mercurio 1999), maar het was wellicht niet de bedoeling van de regisseur om een totaaloverzicht te maken van het genre. Wat hij in elk geval toont is een brede waaier van stijlen en genres die aan die ene flamencoboom zijn ontsproten en die het genre tot ver voorbij de grenzen van Andalusië en Spanje aan populariteit hebben laten winnen: flamencoconcerten zijn per definitie altijd en overal meteen uitverkocht. Dat heeft grote consequenties gehad voor de flamencomuziek in al zijn vormen, want vooral jonge flamencoartiesten hebben ervoor gekozen om het genre toegankelijker te maken voor een ruimer publiek, wat puristen uiteraard betreuren, want daardoor is flamenco bezig om stevig weg te groeien van z’n oorsprong, nl. de muziek waarmee straatarme landarbeiders van vreemde oorsprong op het Iberische schiereiland hun frustratie en verdriet, maar ook hun diepe geloof in de heilige maagd en de gehechtheid aan hun erfgoed tot uiting brachten.
BEELD EN GELUID
De opname is onder de beste omstandigheden opgenomen in een studio-omgeving waarbij overwegend weinig licht is gebruikt en felle kleuren op de achtergrond voor het nodige contrast moeten zorgen. Af en toe is er bijgevolg sprake van wat korrelvorming, maar over het algemeen is de beeldkwaliteit goed zonder storende ongerechtigheden. De muziektrack staat in 5.1 en dat is zeer ongebruikelijk voor een degelijke film, want u hoort de muziek nu niet zoals tijdens een liveconcert, maar alsof u tussen de artiesten staat. De vertaling is goed, maar niet feilloos en dat is een beetje jammer.
EXTRA’S
Geen
CONCLUSIE
Flamenco Flamenco van de Spaanse regisseur Carlos Saura is vooral voer voor doorgewinterde liefhebbers van flamencomuziek. De kwaliteit van de artistieke prestaties is buitengewoon hoog en de registratie is foutloos, zij het misschien een beetje inspiratieloos.