Regie: Ken Loach
Met: Barry Ward, Simone Kirby, Andrew Scott, Jim Norton, Brian F. O’Byrne
In Jimmy’s Hall keert Ken Loach terug naar een van zijn geliefde thema’s, nl. de strijd van het Ierse volk tegen de Britse overheerser en/of tegen een repressieve katholieke kerk. De hall uit de titel is een danszaal in een klein Iers dorpje. Als James Gralton (Barry Ward) het verweerde gebouw in 1930 op een boerenkar passeert na zijn terugkeer uit Amerika, staat het lokaal al 10 jaar leeg. In een flashback zien we hoe hij omstreeks 1920 de danszaal in het leven riep om de plaatselijke jeugd enige vorm van ontspanning te bieden, maar het moment was slecht gekozen, want Ierland was in de greep van de onafhankelijkheidsoorlog tegen de Britten en de communistische ideeën van Gralton werden niet op prijs gesteld. Hij moest de wijk nemen naar Amerika. Nu, tien jaar later, is het klimaat veranderd en keert hij terug naar z’n geboortedorp, om er zoals hij tegen z’n voormalige liefje zegt een rustige oude dag te slijten. Maar daar denkt de dorpsjeugd anders over en dus opent Jimmy na 10 jaar opnieuw de danszaal, waar naast het vermaak op zaterdagavond ook opleidingen worden gegeven en lezingen gehouden. Meteen zit het er bovenhands op met de pastoor, want die zegt dat onderwijs het exclusieve domein is van de Heilige Moeder de Kerk, terwijl Jimmy’s politieke speeches vooral de rijken in het dorp irriteren. Als op een keer de danszaal in de as wordt gelegd, wordt ook de grond onder Jimmy’s voeten stilaan heet…
In Jimmy’s Hall kiest Ken Loach een onderwerp dat hij ook al in The Wind That Shakes The Barley (2006) aansneed, nl. de revolte van een jonge generatie tegen een conservatieve kerk en een overheid die al even reactionair is als de vroegere Britse bezetter. De Pearse-Connolly Hall (genoemd naar twee geëxecuteerde leiders van de Paas-opstand van 1920) is de steen des aanstoots, want daar wordt niet alleen plezier gemaakt, er wordt ook een vorm van onderwijs gegeven. En de communistische agitator James Gralton heeft uit Amerika een grammofoon meegebracht. Hij draait jazz-platen en leert er het jonge volkje de nieuwe sexy dansen uit de nieuwe wereld. De frisse wind die door het dorpje Leitrim waait, wordt door z’n tegenstanders (de Kerk, maar ook z’n oude maten van het IRA, die nu de macht in Ierland in handen hebben) als een gevaar ervaren, als een alternatieve machtsbasis die een bedreiging vormt voor het prille politieke evenwicht. Met alle middelen wordt dan ook gepoogd om het initiatief te smoren en men schrikt er niet voor terug om drastische maatregelen te nemen.
Jimmy’s Hall is een onderhoudende en serieuze film over één van de zwarte bladzijden uit de geschiedenis van de jonge Ierse republiek. Het IRA, dat in The Wind Shakes the Barley nog de heldenrol voor z’n rekening nam, komt er in deze film bekaaid van af, want IRA-man O’Keeffe (Brian F. O’Byrne) is een kortzichtige en barbaarse kerel, en verrassend genoeg zijn Ken Loach en z’n scenarist Paul Laverty veel milder voor de oude dorpspastoor (Jim Norton), die blijk geeft van een zeker respect voor de jonge communist. Ze hebben het in dat geval duidelijk veel minder hard willen spelen, hoewel we ons geen illusie behoren te maken over de rol van de Ierse katholieke hiërarchie in de Ierse geschiedenis in de voorbije 100 jaar. Maar Loach richt z’n camera vooral op de danszaal, waar trouwens een oude wonde worden opengereten, want Jimmy ontmoet er z’n oude vlam Oonagh (Simone Kirby), ondertussen getrouwd en moeder van twee kinderen, en het is duidelijk dat hun genegenheid voor elkaar niet is gedoofd.
Jimmy’s Hall is een sterke film waarin Ken Loach elke vorm van ironie of cynisme vermijdt en voluit de heldenrol van James Gralton in de kijker plaatst. Dat na verloop van tijd de voortgang min of meer voorspelbaar wordt, dat is eigen aan dit soort biografische films, maar het doet niets af aan de boodschap van Ken Loach dat het oplossen van een probleem niet meteen betekent dat alle problemen opgelost zijn, of in het geval van de Ierse republiek, dat de hard bevochten vrijheid de Ierse burgers niet meteen meer vrijheid bracht, want de Britse bezetter was dan wel verdreven, z’n conservatisme en repressieve houding was door de nieuwe machtshebbers gewoon overgenomen. Het doen en laten van de et doenHetIeren werd nu door Ieren onderdrukt.