Regie: Woody Allen
Met: Woody Allen, Diane Keaton, Michael Murphy, Mariel Hemingway, Meryl Streep, Anne Byrne
Maar Isaac heeft nog andere zorgen, want als 42-jarige heeft hij niet alleen een verhouding met de 17-jarige Tracy, hij is ook voor de tweede keer gescheiden, net nog van een lesbienne (Meryl Streep) die nu met een vrouw samenwoont, en die z’n zoontje heeft meegenomen, terwijl z’n beste vriend Yale (Michael Murphy) een overspelige relatie heeft met een vrouw die hij op een feestje heeft ontmoet, maar daar nu spijt van lijkt te krijgen en probeert om Mary (Diane Keaton) naar hem, Isaac, af te schuiven. Isaac is er ondertussen van overtuigd dat hij te oud is voor Tracy en hij denkt eraan om haar te dumpen; anderzijds ziet hij wel wat in een relatie met Mary, maar zoals dat gaat met de typetjes die Woody Allen vaak neerzet (o.a. ook in Annie Hall), is er een grote afstand tussen lichaam en geest, en tussen droom en werkelijkheid en dus kan het alleen maar fout gaan, met Isaac als de ultieme klos.
Manhattan is niet alleen onwaarschijnlijk grappig (zonder dat Isaac grappig wil zijn!), maar ook intelligent, en dat is een criterium dat zeldzaam is in bioscoopfilms en dat in de meeste Hollywoodfilms al helemaal geen rol kan of mag spelen. Zoals de meeste filmliefhebbers heb ik Woody Allen altijd een lelijk en zielig joods mannetje gevonden, maar hoe hij er desondanks keer op keer in slaagt om van z’n typetje een held en een publiekslieveling te maken, het is niet alleen verrassend, het is ook gewoon aandoenlijk en meestal komt het erop neer dat je als kijker op het einde van een film van Woody Allen meer dan een klein beetje houdt.
Critici verwijten Woody Allen dat hij altijd hetzelfde typetje neerzet en alhoewel daar een grond van waarheid in zit, is hij ook in Manhattan weer uitstekend op dreef. De oneliners rollen als parels uit z’n mond en je kan ze niet gek genoeg bedenken, of hij heeft er al weer een nieuwe klaar om z’n omgeving én de kijker op het verkeerde been te zetten. Dat compenseert hij door zich vaak kwetsbaar op te stellen, zoals in de eindscène waarin hij toch nog een poging doet om het met Tracy goed te maken, maar die is ondertussen op z’n suggestie ingegaan om een tijdje in Londen te gaan studeren en ze staat op het punt om met haar bagage in een taxi te stappen. Ze kan uiteraard niet meer terug, want haar vliegtuig gaat over een uurtje en ondertussen zoeken haar ouders in Londen al een flatje waar ze zich de volgende zes maanden kan thuis voelen. Isaac tovert nog een paar clichés uit z’n mouw – haar afwijzing komt als een verrassing en dus heeft hij niet het goede overtuigingspreekje voorbereid – maar tegelijk beseft hij dat hij de situatie helemaal aan zichzelf te danken heeft. Hij is een beetje uit z’n lood geslagen, er verschijnt een vreugdeloos lachje op z’n lippen en hij is tegelijk potsierlijk en aandoenlijk: eigen schuld, dikke bult.
De jonge Mariel Hemingway – ze was pas 16 op het moment dat de film werd gedraaid – weert zich uitstekend in de scènes met de door de wol geverfde Woody Allen. Op Isaacs vaak chaotische gedrag reageert Tracy met een zekere nonchalance en als een volwassen meid, en in de eindscène neemt ze het voortouw en leert ze hem een lesje dat hij (én Woody Allen) vaak voor anderen in petto heeft, nl. dat daden consequenties hebben die je vaak niet terug kan draaien. Meryl Streep loopt er een beetje verloren bij in een handvol scènes en kan in de kleine rol van de voormalige lesbische echtgenote niet echt een grote indruk maken, in tegenstelling tot Diane Keaton die als Woody Allens belangrijkste tegenspeler een uitstekende indruk maakt als de zgn. zelfstandige vrouw die in amoureuze aangelegenheden toch eerder een weifelende indruk maakt. Maar het is uiteraard Woody Allen die in Manhattan de show steelt met een typetje dat tegelijk grappig en mesjogge, intelligent en stekelig, maar ook onhandig en meelijwekkend is.