Regie: George Scott
Met: Bernadette Colomine, Renée Fleming, Janis Kelly, Anna McGarrigle, Kate McGarrigle, Loudon Wainwright III, Martha Wainwright, Rufus Wainwright, Alan Yentob, Daniel Kramer, Jorn Weissbrodt, Pierre-André Valade
Pop- en rockartiesten die de overstap maken naar het klassieke repertoire worden met weinig enthousiasme door het behoudsgezinde publiek ontvangen. Beatle Paul McCartney probeerde het o.a. met The Liverpool Oratorio (1991), Standing Stone (1997), Ecce Cor Meum (2006) en Ocean’s Kingdom (2006), maar hij moest vaststellen dat die projecten tussen wal en schip vielen, want de liefhebbers van klassieke muziek namen zijn pogingen niet serieus en z’n popfans waren nog veel minder enthousiast. Cross-overpogingen van o.a. Sting en Tori Amos (op Deutsche Grammophon notabene!) waren al evenmin een groot succes en al helemaal niet als men rekening houdt met de inspanningen en de financiële middelen die ingezet werden om de projecten tot een goed einde te brengen. In de andere richting werkt het schijnbaar wél (The Three Tenors, Monserrat Caballé, Andrea Bocelli, Paul Potts, Susan Boyle, etc.), maar dat heeft wellicht te maken met het feit dat er zich tussen beide kampen een grote massa bevindt die af en toe een leuk en ongevaarlijk klassiek deuntje kan appreciëren.
Net zoals Paul McCartney kiest Rufus Wainwright in Prima Donna voor een puur klassieke aanpak. Dat heeft te maken met zijn levenslange interesse voor alles wat met opera te maken heeft. In de homevideo’s uit zijn tienerjaren blijkt dat hij graag scènes uit Tosca en La Bohème naspeelde met z’n zusje Martha en volgens z’n moeder Kate McGarrigle kende hij haar collectie opera-albums beter dan zijzelf. Dat hij uiteindelijk voor popmuziek koos is het gevolg van het feit dat hij nauwelijks een partituur kan lezen en z’n opleiding aan de muziekacademie al na anderhalf jaar vaarwel zei. Maar de theatrale toon en sfeer van veel van zijn composities wijzen wel degelijk in de richting van een klassiek geïnspireerde interesse. Het is een gedurfde zet om meteen met een klassieke opera uit te pakken, zegt operazangeres Renée Fleming in de documentaire, want hij mikt ermee op een publiek dat hem helemaal niet kent en dat hem bovendien als een vreemde eend in de bijt beschouwt. Voor z’n vader Loudon Wainwright III is de carrièreswitch van zoonlief geen verrassing. Hij was altijd al een apart kind, meent hij, en dus is Prima Donna geen Tommy! Kate McGarrigle is het daarmee eens: nee, het is geen musical of een rockopera, het is een volbloed klassieke opera…
Dat het project geen ingang vond in het klassiekemuziekmilieu is voor Rufus Wainwright geen reden om z’n poging op te geven. Ik schrijf straks een nieuwe opera, zegt hij, en nog vele daarna. Dat heeft volgens een goede vriendin alles te maken met het feit dat hij nooit op een of andere succesvolle pop- of rockartiest heeft willen lijken. Rufus was vanaf het begin helemaal zichzelf, zegt ze, zo zit hij in elkaar, hij doet gewoon z’n eigen ding en daar is hij niet vanaf te brengen. Wat Prima Donna betreft is de met zijn moeder gedeelde liefde voor operamuziek beslist ook van wezenlijk belang in dit proces, en toen haar werd verteld dat ze terminale kanker had, was dat voor Rufus een reden om het tempo op te drijven, want hij wilde dat z’n moeder in elk geval nog de première van de opera mee zou kunnen maken. Hij is dan ook aan haar opgedragen.
In de documentaire komt de hele productie van Prima Donna aan bod: het vastleggen van Wainwrights muzikale ideeën in een partituur waarvoor een beroep is gedaan op een specialist, het bepalen van de tempi in samenwerking met de dirigent, de oefensessies met de geschoolde zangers en zangeressen, de niet altijd even gemakkelijke samenwerking met de regisseur om de theaterproductie van voldoende dramatiek te voorzien, want Wainwright mag dan volgens hem een goede componist zijn, een voorstelling moet het publiek ook visueel en intellectueel prikkelen. Het is een aspect waar Rufus Wainwright weinig aandacht aan heeft besteed en dat geeft hij achteraf ruiterlijk toe. Ik heb veel geleerd, zegt hij, en ik ben blij dat het achter de rug is, maar de soms harde gedachtewisselingen zijn een bruikbaar hulpmiddel voor mijn volgende project. De interviews worden ondersteunt door fragmenten uit repetities van Prima Donna in Manchester, maar tegelijk wordt ook aandacht besteed aan de rest van Wainwrights carrière, al was het maar om de kijker ervan te overtuigen dat het de singer-songwriter ernst is met dit soort projecten omdat hij er altijd al interesse voor heeft gehad.
Rufus Wainwright heeft z’n homoseksualiteit nooit onder stoelen of banken gestoken en ook dat aspect van z’n persoonlijkheid komt in de documentaire ruimschoots aan bod. Bij de Wainwrights en de McGarrigles is het al lang geen punt meer, maar als van oorsprong Franstalige Canadezen hebben ze dan ook eerder een Europese mentaliteit. Dat hij in Carnegie Hall destijds de finale van z’n Judy Garland-tournee in een zwart jasje en nylons zong, vindt z’n tante Anna McGarrigle gedurfd, maar tegelijk ook een perfecte apotheose. Over z’n relatie met de Duitse art director Jorn Weissbrodt praat hij overigens vrijuit: hij heeft me gesteund tijdens het componeren en schrijven, zegt hij, en hij heeft z’n kritiek gelukkig niet gespaard, waardoor Prima Donna toch een beetje ons beider project is.