Regie: Abel Gance
Met: Fernand Gravey, Asia Noris, Jean Weber, Roland Toutain, Lucien Nat, Alice Tissot, Paul Oettly, Josette France, Mary-Lou, Jacques François, Philippe Rola
Tijdens een tussenstop in een provinciestadje stoten de kermisacteurs op een adellijk gezelschap dat wegens de slechte toestand van de weg in dezelfde herberg wil overnachten. De jonge hertog de Vallombreuse wordt op zijn beurt verliefd op Isabelle en dat leidt tot spanningen met Sigognac en een tijdje later tot een zwaardgevecht tussen beide mannen. Twee adellijke heren die vechten om de gunst van een volksmeisje, het is uiteraard tegen de regels die in de 17de eeuw gelden, maar daarvoor heeft regisseur Abel Gance een oplossing: Isabelle blijkt een medaillon te bezitten dat Sigognac herkent als een mogelijk bewijst van haar adellijke afkomst. Hoe de vork in de steel zit is niet duidelijk, tot hij op een keer de andere helft van het juweel haast toevallig te zien krijgt. Het is voor alle partijen een verrassing...
Le Capitaine Fracasse is gebaseerd op de gelijknamige historische roman van de Franse schrijver Théophile Gautier uit 1863. Het is een zgn. mantel- en degenverhaal, bedoeld als een pastiche op de satirische roman Le Roman Comique van de eveneens Franse auteur Paul Scarron (1610-1660), een tijdgenoot van Lodewijk XIII, die zich met z’n directe en eenvoudige verhaal afzette tegen de vloed van sentimentele romans in het 17de-eeuwse Frankrijk. Abel Gance verfilmde de roman in 1942, halverwege de Tweede Wereldoorlog. Het was niet het moment om zware politieke of sociale onderwerpen op het witte doek te brengen, want het publiek had vooral behoefte aan verstrooiing en bijgevolg werd zijn sprookjesachtige productie een groot succes. Jean Cocteau zou drie jaar later voor een gelijksoortige aanpak kiezen toen hij La Belle Et La Bête verfilmde, want anno 1946 waren de levensomstandigheden nauwelijks verbeterd.
Le Capitaine Fracasse is in alle opzichten een sprookje. Het is niet alleen een verhaal met een goede afloop, de kijker wordt ook ondergedompeld in een droomachtige sfeer, meegezogen in een overweldigend decor met gotisch en 17de-eeuwse elementen, en toegesproken op een archaïsche en tegelijk hoogdravende toon zoals dat op een toneelplateau het geval is. In dat opzicht is Le Capitaine Fracasse het oudere broertje van (of gewoon het opstapje voor) Jean Cocteaus La Belle et la Bête, dat precies dezelfde toon en vorm krijgt. Het is naar de normen van de tijd een terugkeer naar een filmgenre dat we eerder in de jaren 20 van de vorige eeuw zouden situeren (Hitchcock had ondertussen al The Lady Vanishes (1938) en Rebecca (1940) gedraaid!), en het heeft uiteraard alles te maken met het tijdsgewricht. Maar terwijl Le Belle et la Bête dankzij de mythologische figuur van Het Beest is uitgegroeid tot een echte klassieker en zelfs tot een cultfilm tout court, is Le Capitaine Fracasse in het beste geval een middelmatige film met een indrukwekkend production design en een slap scenario.
Over de acteerprestaties kunnen we weinig zinvols vertellen, tenzij dat er wel heel ouderwets wordt geacteerd of beter: toneelgespeeld. Meest geloofwaardige personage is de baron, die gestalte wordt gegeven door Fernand Gravey (1904-1970), die als Fernand Mertens in Elsene werd geboren. Assia Noris moet vooral mooi kijken en haar personage Isabelle speelt dus een ondergeschikte rol in het drama, terwijl Jean Weber als hertog de Vallombreuse helemaal de sentimentele en emotionele toer opgaat en naar de normen van vandaag compleet ongeloofwaardig is. Maar anno 1946 dacht men daar anders over, want Le Capitaine Fracasse zorgde ervoor dat de toeschouwer de ellende van het dagelijkse bestaan gedurende anderhalf uur kon vergeten.