Regie: Chris Hunt
Met: Roy Lichtenstein, Leo Castelli, Diane Waldman, Ingrid Sischy, Melvyn Bragg, William Overgard
Als tiener zat Roy Lichtenstein op een privéschool in New York en nadien volgde hij een opleiding Schone Kunsten aan de Ohio State University. Na z’n legerdienst (1943-1946) keerde hij terug naar Ohio en ging er aan de slag als kunstinstructeur. In 1949 kreeg hij z’n eerste solotentoonstelling in New York met kubistisch en expressionistisch werk, geïnspireerd door Picasso, en Braque. In 1957 verhuist hij naar New York en komt er onder de invloed van het abstract expressionisme van Jackson Pollock, Willem De Kooning en Mark Rothko, kunstenaars die zelf de invloed ondergingen van het werk van Pablo Picasso en Juan Miró. Aanvankelijk schildert ook Roy Lichtenstein in de abstract expressionistische stijl, maar anno 1960 heeft die kunststijl z’n beste tijd gehad en is de Amerikaanse maatschappij ook erg veranderd: de Amerikanen worden rijk en de consumptiemaatschappij beleeft haar grote doorbraak. Lichtenstein is een kind van zijn tijd – in 1978 is hij 35 jaar oud – en hij verlaat het abstract expressionisme voor een strakke figuratieve stijl: de iconen uit de reclameboodschappen in kranten en magazines isoleert hij uit hun context en schildert ze op grote doeken in felle kleuren met zwarte contouren. Niet lang nadien volgen de stofzuigers en de vuilnisemmers met degradéschaduwen (rasterpuntjes van groot naar klein) en uiteindelijk in 1961 z’n eerste poging met twee figuurtjes uit een comicbook. Ik schilderde op dat moment nog abstract expressionistische, zegt Lichtenstein daarover in het interview dat door de documentaire geweven is, maar Mickey Mouse en Donald Duck bleven mijn aandacht trekken en dus besloot ik om daarmee door te gaan. Volgens Leo Castelli stopte Andy Warhol met stripfiguren toen hij het werk van Lichtenstein had gezien en concentreerde hij zich o.a. op andere elementen uit de populaire cultuur.
In de documentaire zien we Roy Lichtenstein aan het werk in z’n atelier. Op zoek naar inspiratie doorbladert hij een stapel strips en knipt af en toe een plaatje uit dat een plaatsje krijgt in een plakboek. Vervolgens stelt hij een compositie samen (al dan niet met elementen uit verschillende originele plaatjes), maakt met potlood z’n eigen compositie op precies hetzelfde formaat en projecteert nadien de ingekleurde tekening op een schilderdoek om ze op groot formaat over te tekenen. Tijdens dat proces worden de vormen vereenvoudigd en de verhoudingen eventueel aangepast. Vervolgens worden de vlakken ingekleurd en brengt een medewerker stukjes uitgekipte degradé aan zodat de kunstenaar het resultaat kan beoordelen vooraleer hij de schaduwen met de hand tekent. Het resultaat is een originele compositie die evenwel is opgebouwd met elementen uit bestaande composities. Dat leidde al eens tot problemen, o.a. met striptekenaar William Overgard die het niet eens was met een commentaar in The New York Times als zou Lichtenstein de striponderdelen een compleet nieuwe inhoud en een origineel uitzicht geven. In het MOMA zag hij nl. een doek van Lichtenstein met daarop de afbeelding van een man die via een kleine ronde opening in een donkere kamer kijkt, een afbeelding die volgens Overgard nauwelijks verschilt van z’n eigen compositie die trouwens aan de basis lag van Lichtensteins parodie. Als reactie organiseerden de New Yorkse striptekenaars een tentoonstelling van hun werk, maar die werd een grote fiasco. In de documentaire geeft William Overgard schoorvoetend toe dat Lichtenstein zijn ontwerp dus schijnbaar naar een hoger niveau heeft getild. Ontegenzeggelijk hebben de uitvergrotingen van Roy Lichtenstein een impact die de stiptekeningen niet hebben en die vergelijkbaar is met wat Andy Warhol met de Campbell-blikken de colaflesjes deed: een consumptieproduct uit z’n context rukken en het in een totaal nieuw kader presenteren, nl. de kunstgalerij.
De documentaire van regisseur Chris Hunt is opgehangen aan een lang interview met Roy Lichtenstein in z’n atelier. Eerst ziet u een korte impressie over zijn jeugdjaren en z’n positie in de New Yorkse kunstscène op het einde van de jaren 50 van de vorige eeuw, vervolgens doet de regisseur het verhaal over z’n doorbraak en snelle internationale succes. Hij illustreert z’n film met familiefoto’s en gesprekken met o.a. galerijhouder Leo Castelli, met Diane Waldman, assistentdirecteur van The Guggenheim Museum en met Ingrid Sischy, uitgever van Art Forum en een aantal interviewmagazines. Roy Lichtenstein geeft uitleg bij een aantal vroege werken en laat de camera tot zijn atelier toe op het moment dat hij een nieuwe compositie in de steiger heeft staan. Het popartwerk waarmee hij internationale bekendheid kreeg, maakte hij tussen 1961 en 1964; nadien probeerde hij z’n stijl te verruimen door beweging in de doeken te brengen en in de jaren tachtig voegde hij weerspiegelingen toe, alsof de doeken achter glas zaten en de ramen van z’n atelier erin reflecteerden. Maar de sexy blondjes en de good looking American boys zouden niet meer uit Lichtensteins werken verdwijnen, behalve in de parodieën op het werk van Picasso en de Dadaïsten, werk waarmee hij overigens veel minder succes oogstte, maar dat er vaak ook heel erg goed uitziet.
De geluidsband staat in stereo en dat is voldoende voor een degelijke productie.