Regie: Martin Provost
Met: Emmanuelle Devos, Sandrine Kiberlain, Olivier Gourmet, Catherine Hiegel, Jacques Bonnaffé, Olivier Py, Nathalie Richard
Violette Leduc is bij het grote publiek nauwelijks of zelfs helemaal niet bekend ook al frequenteerde ze wel degelijk het milieu van Jean Genet, Simone de Beauvoir en konsoorten. Die laatste zou altijd haar grote muze (en verre liefde) blijven en ze was ook degene die Leduc levenslang aanzette om te blijven schrijven, om diep in zichzelf te kijken en de frustraties aan het papier toe te vertrouwen, want alleen zo, meende ze, schrijf je ooit wat andere mensen interesseert. In de jaren die volgden goot ze haar gevoelens, ervaringen en privéleven in boekvorm, maar het was een harde leerschool, een project van vallen en opstaan en uiteindelijk was het toch Simone de Beauvoir die de Goncourt-prijs kreeg (De Mandarijnen, 1954) en die tot in Amerika werd uitgenodigd voor lezingen en boekpresentaties, terwijl er van haar eigen tweede roman L’Affamée, opnieuw goed ontvangen door het existentialistische kringetje van Sartre, Camus en Cocteau, nauwelijks exemplaren over de toonbank gingen. Met de moed der wanhoop begon Leduc aan een opvolger, maar met Ravages (1955) kwam ze in aanvaring met de censuur wegens té expliciete lesbische seksscènes en Gallimard weigerde het boek uit te geven. Simone de Beauvoir praatte op haar in en dwong haar om de tekst aan te passen. Violette’s homoseksuele vriend en industrieel Jacques Guérin (Olivier Gourmet) liet in 1955 de 150 door Gallimard verwijderde pagina’s uit Ravages als nog het daglicht zien (28 exemplaren). Pas in 1964, ze is dan 57 jaar oud, slaagt Violette Leduc erin om de buitenwereld van haar talent te overtuigen: haar zesde roman, La Bâtarde, is een instant succes in Frankrijk en levert haar de begeerde Goncourt-prijs op.
Regisseur Martin Provost – grote naam in Frankrijk, bij ons zo goed als onbekend – die eerder een biografisch portret maakte over het leven van de Franse schilderes Séraphine de Senlis (Séraphine, 2008), confronteert de toeschouwer in deze biopic met de Frans schrijfster Violette Leduc (1907-1972), een getormenteerde jonge vrouw die haar tegenslagen toeschrijft aan het feit dat ze als bastaard ter wereld is gekomen en nooit echte moederliefde heeft gekend. Ma mère ne m'a jamais donné la main (mijn moeder gaf me nooit een hand), zijn niet toevallig de eerste woorden van haar debuutroman L’Asphyxie, waarmee een gevoel van verlatenheid en een sfeer van totale eenzaamheid worden opgeroepen die in al haar romans een plaatsje zullen krijgen. De vele onmogelijke liefdes, het onbegrip, haar aparte seksuele voorkeur en het feit dat ze haar carrière niet op gang kreeg, het zorgde allemaal voor frustratie en spanningen waardoor ze een tijdlang in een instelling terechtkwam waar men naar de gebruiken van die tijd z’n toevlucht nam toe elektroshocks om haar geestelijke toestand te verbeteren. Haar leven was m.a.w. niet meteen een vreugdedans en Martin Provosts probeert ook niet om de dingen anders voor te stellen dan ze in werkelijkheid waren. De wat neergedrukte sfeer in Violette compenseert hij met sterke hoofdpersonages die de toeschouwer boeien en daarvoor staat vooral Emmanuelle Devos garant, want gedurende 139 minuten voert zij een personage op waarmee de kijker zich misschien niet direct kan identificeren, maar waarvoor hij beslist respect en begrip opbrengt.
Devos is uitstekend op dreef in Violette, soms een beetje heftig, andere keren vooral ingetogen en ingehouden, waardoor ze hetzelfde sterke en overweldigende effect bereikt als destijds met het personage Grace in Fin Trochs Unspoken (2008).
In de bijrollen ziet u een al even perfecte Sandrine Kiberlain als de wat koele, afstandelijke en vooral zakelijk Simone de Beauvoir die resoluut elk amoureus engagement ten opzichte van haar pupil afwijst, maar die haar wel op een overtuigende wijze aan het schrijverschap weet te binden omdat ze ervan overtuigd is dat Leduc op een dag een meesterwerk aflevert. De Beauvoir legt vooral de nadruk op het belang van de emancipatorische aspecten van Violette’s werk voor de vrouwen in Frankrijk en in de rest van de wereld, maar als buitenstaander voel je dat het haar minstens evenveel te doen is om het perfectioneren van het pure vakmanschap, waardoor een spannende interactie ontstaat tussen twee sterke vrouwen als voorvechters van het feminisme en tegelijk als concurrenten in de strijd om de gunst van de lezer. Voor Olivier Gourmet (Le Gamin Au Vélo, 2011; Le Fils, 2002) reserveert men in de Franse cinema vaak knullige of grappige rolletjes – althans in de beginperiode van z’n carrière - maar in de kleine rol als Jacques Guérin is hem een kostuum en een das aangemeten en straalt hij chique en luxe uit en maakt hij een uitstekende indruk.
Het production design is prachtig, met bloedmooie straatscènes in Parijs en in de provincie en interieurs die perfect in het tijdsgewricht passen: het grote en lichte appartement van Simone de Beauvoir waar alles een plaatsje heeft en aan de andere kant de weinig aantrekkelijke en goedkoop uitziende tweekamerflat van Violette Leduc die gedomineerd wordt door kale muren en rommel op tafel, stoelen en kasten. De figuren zijn in mooie donkere toiletten gestopt, waarbij vooral aan Simone de Beauvoir te merken is dat zij het al lang gemaakt heeft op het moment dat Leduc (via Gallimard) uit haar hand moet eten.
BEELD EN GELUID
Omdat de film zich minstens gedeeltelijk afspeelt tijdens de Tweede Wereldoorlog en in de jaren 50, is het kleurenpalet eerder donker, met veel bruin en zwart, waarbij in de buitenopnamen voor veel contrast is gezorgd, want die zijn in Zuid-Frankrijk geschoten en worden dus gedomineerd door groen (voorjaar) en vervolgens beige (zomer en herfst). Technisch zijn film én transfer helemaal in orde. De muziekcomposities van de ons totaal onbekende Hugues Tabar-Nouval zijn spaarzaam op de scènes gemonteerd waarbij er ook altijd ruimte blijft voor stilte. De combinatie van louter sopraanviolen en prachtige melodieën zorgt voor een perfect effect.