Regie: Alfred Hitchcock
Met: John Gielgud, Peter Lorre, Madeleine Carroll, Robert Young, Percy Marmont, Florence Kahn, Charles Carson, Lilli Palmer
Hitchcocks Secret Agent is zeer losjes gebaseerd op de verhalen The Traitor en The Hairless Mexican uit de verhalenbundel Ashenden: or the Britisch Agent (1928) van de Engelse schrijver Somerset W. Maugham, over een Engelse spion tijdens de Eerste Wereldoorlog. Het personage is op zijn beurt gebaseerd op de ervaringen van de auteur als medewerker van de Britse Geheime Dienst in die periode en Ashenden komt ook later nog in romans en verhalen van Maugham terug en geldt algemeen als het archetype dat een voorbeeld was voor latere auteurs zoals Len Deighton, John Le Carré, Graham Greene en Ian Fleming, die in navolging van Maugham het hoofd van MI6 in de James Bond-boeken met “C” aanduidde, wat zou staan voor “Chief”, maar dat naar verluidt het initiaal is waarmee de eerste regisseur van een James Bond-film, Sir Mansfield Smith-Cumming, z’n regiedocumenten ondertekende.
Secret Agent is geen Hitchcock-meesterwerk. Daarvoor is het scenario te onevenwichtig en ligt de nadruk te weinig op spanning, want scenarist Campbell Dixon, die de verhalen van Somerset W. Maugham eerst tot een toneelstuk en nadien tot een filmscenario omwerkte, had te weinig talent om de klus tot een goed einde te brengen. In z’n carrière (tussen 1930 en 1959) zou hij nauwelijks 4 scenario’s schrijven en echte ervaring met dit soort materiaal had hij dus niet, tenzij z’n scenario voor Isle of Escape (1930) over een jonge mijnwerker die in Zuid-Amerika ontsnapt aan een stam van mensetende inboorlingen, als dat een referentie kan zijn. Campbell bouwde het materiaal van Maugham misschien naar een acceptabel toneelstuk om, in de film houden de lange dialoogscènes de voortgang op, terwijl hij voor de actiescènes (de zoektocht en de aanslag op de vermeende Duitse diplomaten) té vaak teruggrijpt naar Laurel-en-Hardy-achtige humor terwijl je daar als kijker de opbouw verwacht van een bloedstollende achtervolging en een al even bloedige moord. Campbells aanpak is zo doorzichtig dat je als kijker de oplossing van de zoektocht naar de Duitser van mijlenver aan ziet komen, terwijl de hoofdpersonages in de film daar minstens nog een halfuur voor nodig hebben. En door de manier waarop hij de rest van het materiaal aanpakt (de flauwe liefdesrelatie tussen Ashenden en Carrington en de vaak nog flauwere grapjes van de hitsige kale Mexicaan), lijkt Secret Agent uiteindelijk veel meer op een komedie met thrillerambities dan op een enerverende spionagefilm.
Naar goede toneelgewoonte bevat Secret Agent ook nauwelijks geweld. De moord op de verkeerde Duitser krijgt u zelfs niet door de verrekijker van Ashenden te zien en hoe de echte Duitse diplomaat aan z’n einde komt is onduidelijk. Wellicht sterft hij ter plekke aan z’n verwondingen nadat de trein die hem naar Constantinopel moet brengen door de Britten wordt bestookt vanuit de lucht. Dat het de generaal (de kale Mexicaan) is die ter plekke wordt neergeschoten, is overigens compleet van de pot gerukt, maar dat is wellicht de straf voor een oversekste echtbreker, die de goedkeuring van het bioscooppubliek genoot anno 1936. Qua acteerprestaties maakt Madeleine Carroll (The General Died at Dawn, 1936) een vrij goede indruk als Ashendens sidekick Elsa Carrington, maar John Gielgud (Caligula, 1979; Portrait of a Lady, 1996) wordt als karakteracteur door Hitchcock veel te veel op de achtergrond gehouden om indruk te maken. Een quasi onherkenbare Peter Lorre (M – Eine Stadt Sucht einen Mörder, 1931; The Maltese Falcon, 1941) scheert hem probleemloos het gras voor de voeten weg als de generaal, een grappige en humoristische figuur, maar ook een personage dat door z’n niet zuiver blanke kenmerken vandaag de dag niet meer op die manier zou worden gekarakteriseerd. Hitchcocks aanpak is in dit geval niet racistisch, maar bevat wel denigrerende en stigmatiserende elementen die in een diverse samenleving als de onze op verzet zouden stoten. De gevoeligheden liggen wat dat betreft anders dan 80 jaar geleden.
Voor de rest is het vooral Robert Young die de aandacht trekt in een rol waarover de kijker om begrijpelijke redenen zo lang mogelijk in het ongewisse wordt gelaten. Young ziet er goed uit als de jongensachtige zakenman die Elsa Carrington om z’n vinger probeert te winden en die z’n interesse (al dan niet gespeeld) niet onder stoelen of banken stopt, zelfs als haar zgn. echtgenoot Richard Ashenden in de buurt is, en die neemt er aanvankelijk ook om begrijpelijke redenen geen aanstoot aan. Young werd in Amerika én Europa achteraf wereldberoemd dankzij z’n hoofdrol in de tv-serie Father Knows Best (1954-1960) en later als Marcus Welby in de gelijknamige serie (1969-1976). Lilli Palmer (Cloak & Dagger, 1946; The Boys from Brazil, 1978), destijds nog een vrij onbekende jonge actrice, ziet u in de kleine rol. Zij groeide uit tot een populaire verschijning met een carrière van meer dan 50 jaar. De Amerikaanse actrice Florence Khan kruipt in de grappige en overtuigende rol van de Duitse Mrs. Craypor, maar het zou haar enige bijdrage aan de filmkunst zijn.