Regie: Rudolf van den Berg
Met: Jeroen Spitzenberger, Lize Feryn, Roeland Fernhout, Pörgy Franssen, Dewi Reijs, Mingus Dagelet, Raymond Thiry, Claude Humbert, Hans Croiset, Viviane de Muynck
Waar Han van Meegeren niet op had gerekend is ondertussen wél gebeurd: hij is wereldberoemd in Nederland en ook daarbuiten is hij geen onbekende. Er worden regelmatig boeken over hem geschreven, er is af en toe zelfs sprake van een tentoonstelling van zijn werk. En nu is er dus de film, want de manier waarop Van Meegeren het werk van Johannes Vermeer, Frans Hals en Pieter de Hooch vervalste en de kunstkenners bij de neus nam, is niet alleen spectaculair en uniek, maar spreekt ook tot de verbeelding, waarbij de regisseur zich zijdelings afvraagt wanneer iets kunst is en wanneer kitsch.
Een bijna waargebeurd verhaal, schrijft regisseur Rudolf van den Berg op de begingeneriek van Een Echte Vermeer, want wat de kijker gedurende 110 minuten te zien krijgt bevat waarheden maar ook verzinsels, met als belangrijkste de liefdesrelatie tussen Van Meegeren en Jolanka Lakatos, de jonge echtgenote van kunstcriticus Abraham Bredius, waarvan in werkelijkheid geen sprake is geweest. Maar als je kijkt naar de jarenlange kruisvaart van Bredius tegen Van Meegeren, dan lijkt die wel een beetje op een levenslange vete wegens een dergelijk voorval. Wat Bredius inspireerde blijft wellicht voor altijd een mysterie, maar het is een feit dat Van Meegeren hem die houding betaald zette door hem op zijn eigen terrein te vernederen. In het buitenland ging Van Meegeren nl. experimenteren met het oog op het ontwikkelen van een techniek waardoor men zijn doeken niet kon ontmaskeren als vervalsingen: hij kocht goedkope 17de-eeuwse schilderijen, schraapte de voorstellingen van de doeken (maar behield het craquelé) en gebruikte verfpigment dat hij vermengde met bakeliet i.p.v. met olie. Hij legde de doeken in een hete oven om het bakeliet hard te laten worden en hij haalde ze nadien over een rol om de originele craquelé zichtbaar te maken. De scheurtjes kleurde hij donker met Oost-Indische inkt. Zijn Vermeer-vervalsing Emmaüsgangers werd in 1937 door het Rotterdamse museum Boijmans Van Beuningen voor heel veel geld gekocht, nadat een commissie – waarin Abraham Bredius zetelde – het doek als een echte Vermeer had bestempeld ondanks de twijfelachtige herkomst en het feit dat er in Frankrijk van een vervalsing werd gesproken. Tijdens het proces tegen Van Meegeren in 1947 zou Bredius bij hoog en bij laag volhouden dat de Emmaüsgangers een echte Vermeer is en dat Van Meegeren gewoon niet goed genoeg was om een dergelijke vervalsing te maken, ondanks het feit dat de schilder/meestervervalser ondertussen had toegegeven dat dat wél het geval was…
Stof genoeg dus voor een bioscoopfilm, vooral omdat de hele affaire nog veel ingewikkelder is wegens Van Meegerens contacten met rijksmaarschalk Hermann Göring, de tweede man van het naziregime, die via de Nederlander in het bezit kwam van een doek van Johannes Vermeer. Tijdens z’n proces werd Van Meegeren aanvankelijk beschuldigd van collaboratie, waarvoor hij de doodstraf kon krijgen. Dus was er maar één uitweg: bekennen dat hij het doek zelf had geschilderd, waardoor hij er met een paar jaar van af zou komen. Maar op die manier werd ook de band gelegd met andere Vermeers (de Emmaüsgangers en de doeken van Frans Hals en Pieter de Hooch) die via Van Meegeren waren ‘ontdekt’. Abraham Bredius’ faam lag aan scherven…
Als de film begint staat de camera van regisseur Rudolf van den Berg in de gerechtszaal. Van Meegeren heeft nog niet toegegeven dat de aan Göring verkochte Vermeer – teruggevonden in een grot in Oostenrijk, waar de nazi’s hun acquisities hadden verstopt – een vervalsing is, ondanks het dringende verzoek van zijn zoon om dat wél te doen ten einde de doodstraf te vermijden. Terwijl de procesgang langzaam vordert, zien we via flashbacks de jonge schilder die in het begin van zijn carrière een zeker succes oogst maar later wordt neergesabeld, o.a. door Abraham Bredius. We zien hoe hij twijfelt aan het eigen kunnen, de ommekeer na de ontmoeting met Jolanka Lakatos en zijn vlucht naar het buitenland waar hij zich bekwaamt in de schildertechniek van Vermeer. Het uitbundige, soms euforische, maar vaak ook depressieve personage wordt op een sublieme wijze tot leven gebracht door Jeroen Spitzenberger (Süsskind, 2012; De Tweeling, 2002) die vooral de wraakgevoelens van Han Van Meegeren zichtbaar maakt. Hij wordt daarbij geholpen door een regisseur die op geen enkele moment probeert om het personage te ridiculiseren, maar die het vakmanschap en de beroepsernst van de Amsterdammer benadrukt en via die weg de kijker confronteert met de vraag of een vervalsing of nabootsing per definitie waardeloos is en de kwalificatie kitsch verdient. Dat is niet onbelangrijk, want toen de Emmaüsgangers op de markt verscheen werd het doek aangeduid als een essentiële schakel in het oeuvre van Johannes Vermeer en kenners van het kaliber van Abraham Bredius noemden het zelfs het allerbeste werk van de Delftse kunstschilder! Waarom is dat niet meer zo op het moment dat een kunstwerk een vervalsing blijkt te zijn?
De Vlaamse Lize Feryn, bij liefhebbers van drama van eigen bodem bekend uit de TV-series Voor Wat Hoort Wat (2015) en In Vlaamse Velden (2014), neemt de rol van Van Meegerens maîtresse Jolanka Lakatos voor haar rekening, maar de manier waarop ze het personage gestalte geeft heeft ons niet kunnen overtuigen: te afstandelijk, de weinig geëngageerd, te koel, misschien mede omdat de regisseur het personage als hautain neerzet.